30 jun Nieuws | ‘Landbouwgif vaak overbodig, zolang er natuurlijke vijanden zijn’
Gewasbeschermingsmiddelen spuiten tegen insectenplagen is vaak zinloos als de gifspuit ook de natuurlijke vijanden doodt. Hierdoor neemt de plaag uiteindelijk eerder toe dan af, blijkt uit Amsterdams onderzoek. Natuurlijke vijanden van bijvoorbeeld luizen, kevers en rupsen gaan net als hun prooi dood door de chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw. Die hebben nog een tweede nadeel: het bestrijdingsmiddel neemt ook hun voedsel weg. De plaagsoort, waarvoor de gifspuit is bedoeld, profiteert daarvan. Na het eerste effect, waarbij de plaag tijdelijk afneemt, veert die juist weer op, doordat er minder vijanden zijn.
‘De plaag herstelt zich sneller dan de vijand’, zegt onderzoeker Paul van Rijn van het Instituut voor Biodiversiteit en Ecosysteem Dynamica (IBED) van de Universiteit van Amsterdam. Als er natuurlijke vijanden van insectenplagen aanwezig zijn, neemt over meerdere generaties de plaagdichtheid meestal toe, zagen Van Rijn en universitair hoofddocent Arne Janssen, ook werkzaam bij IBED, in modelstudies en een analyse van gepubliceerde wetenschappelijke studies over de effecten van bestrijdingsmiddelen. Ze publiceerden hun conclusie in het wetenschappelijk tijdschrift Ecology Letters: voor een heel groeiseizoen is chemische bestrijding vaak overbodig, omdat de gemiddelde plaagdichtheid niet afneemt en soms juist toeneemt.
Het onderzoek vergroot de twijfel over het nut van insecticiden in de landbouw. Naast de zorgen over milieuschade en de resistentie die plaagsoorten ontwikkelen, waardoor telkens nieuwe gifstoffen nodig zijn, plaatst de nieuwe Amsterdamse studie vraagtekens bij de effectiviteit van het spuiten.
Minder vijand, meer plaag
Dat de bestrijding met pesticiden kan leiden tot een hogere plaagdichtheid, was al wel bekend, legt Janssen uit. ‘Er zijn tal van verklaringen voor bedacht, maar die van ons is heel simpel. Ook die theorie is al oud.’ Hij verwijst naar de Italiaanse wetenschapper Vito Volterra, die een eeuw geleden een soortgelijk vraagstuk oploste. ‘Omdat er tijdens de Eerste Wereldoorlog nauwelijks was gevist, verwachtten vissers na de oorlog veel sardines in de Adriatische Zee, maar in plaats daarvan waren er juist veel haaien. Dat kwam, berekende Volterra, omdat het voedsel van de haaien voordien werd weggevangen.’ Datzelfde doen bestrijdingsmiddelen met de plaagsoort in een gewas, waardoor diens natuurlijke vijand het moeilijk heeft en de plaag minder last heeft van die vijand.
De onderzoekers adviseren daarom bij het testen van bestrijdingsmiddelen niet alleen te kijken naar de sterfte van de plaag op de korte termijn. ‘De landbouw werkt in seizoenen, maar er is verrassend weinig literatuur over de werking van pesticiden gedurende een heel groeiseizoen. Desalniettemin laat die literatuur zien dat gemiddeld genomen de plagen niet afnemen na bespuiting, als er natuurlijke vijanden aanwezig zijn’, zegt Janssen. ‘Onze stelling geldt voor plaagsoorten met meerdere generaties binnen één seizoen’, vult Van Rijn aan. ‘De belangrijkste voorwaarde is de aanwezigheid van een natuurlijke vijand. Bij exoten zonder vijand gaat het niet op.’
Ook is het nuttig om te kijken of natuurlijke vijanden daadwerkelijk effectief zijn, zegt Janssen. ‘In de meeste praktijkstudies was dat niet bekend. Wij gaan er in onze theorie vanuit dat ze wel effectief zijn.’ In dat geval is het zinvol die vijanden te stimuleren, bijvoorbeeld door de aanleg van bloemrijke akkerranden. Janssen: ‘Onze aanbevelingen zijn: kijk naar de effecten van pesticiden in het veld op de langere termijn en bevorder de effectiviteit van natuurlijke vijanden.’
Bron: Trouw (27 juni 2021)