21 apr Nieuws | ‘Boeren zijn als artsen’
Mede door de stikstofcrisis is de kloof tussen boeren en politiek verdiept. Landbouwkundige Pablo Tittonell vindt dat de tijd van beleid voor de individuele boer voorbij moet zijn: er moet meer ruimte komen voor samenwerking tussen boeren én tussen landbouw en natuur.
Pablo Tittonell komt aangefietst onder een waterig zonnetje. Zijn lange krullen wapperen achter hem aan in de stevige lentewind. Tittonell – zangerig Argentijns accent, handen die nooit stilliggen als hij praat – werkt hier in Groningen aan de universiteit, maar woont een paar kilometer verderop in Haren in een woongemeenschap waar eigen groente en fruit worden verbouwd. De Argentijnse hoogleraar veerkrachtige landschappen voor natuur en mensen past de principes die hij in zijn werk promoot ook graag in zijn privéleven toe.
Tittonell is ervan overtuigd dat we, om onze biotoop te redden, een voorbeeld moeten nemen aan de principes van de natuur. Daar passen de eindeloze akkers met slechts één soort gewas, waar hij op zijn fietstocht langs komt, niet in. ‘Het eerlijke verhaal voor de landbouw is: we moeten naar een holistische landschapsbenadering. Het idee dat natuur en landbouw tegengestelden zijn waartussen een compromis moet worden gevonden, is een typisch westerse zienswijze. We zijn niet goed in denken in complementariteit. Als Nederland lag waar Zimbabwe nu ligt, hadden we geen olifanten meer over.’
Het zijn ideeën die hij al zo’n vijftien jaar in Nederland verspreidt en die zich laten scharen onder de noemer ‘agro-ecologie’. Dat betekent natuurgedreven boeren met oog voor ‘de ecologie van het hele landbouwsysteem’: niet gericht op monocultuur en een zo hoog mogelijke opbrengst, maar op een veerkrachtig systeem. De toepassing ervan varieert van voedselbossen tot volledig gemechaniseerde, grootschalige landbouw met tien ton graan per hectare.
De stroming wordt in de landbouwdiscussie gezien als tegenhanger van het ecomodernisme, waarvan de aanhangers pleiten voor verdere intensivering en modernisering van de landbouw, inclusief gentech en chemische bestrijdingsmiddelen. De twee visies zijn een voortdurende basis voor debat. ‘Tja, de ecomodernisten’, verzucht Tittonell. ‘Dat zijn eigenlijk jonge mensen die herhalen wat oude mensen zeggen, maar dan met wat langer haar en een koptelefoon om hun nek. De ideeën van het ecomodernisme zijn nog precies hetzelfde als in de jaren tachtig.’
Tittonell maakt in zijn publicaties en lezingen met kraakheldere cijfers korte metten met argumenten voor het verder intensiveren van ons landbouwsysteem. Nederland voedt de wereld? ‘Onzin, we produceren 0,02 procent van de calorieën die wereldwijd worden geconsumeerd.’ Voor efficiënte landbouw zijn grootschalige boerenbedrijven essentieel? ‘Meer dan de helft van al het voedsel ter wereld wordt op twintig procent van de landbouwgrond verbouwd, door kleinschalige boeren. Bovendien wordt dat deel vaak ook lokaal geconsumeerd.’ We zijn voor de Nederlandse economie afhankelijk van onze voedselproductie? ‘We exporteren vooral producten die we zelf ingevoerd hebben en vervolgens bewerkt. Zoals blank kalfsvlees, van Ierse kalfjes waarvan we het vlees hier licht houden door ze te weinig ijzer te geven. Niet echt een exportproduct om trots op te zijn.’
En bovendien: de focus in onze landbouw is verkeerd. Veel te veel veehouderijen. Qua voeding is Nederlands belangrijkste exportproduct vlees, maar er wordt wereldwijd bijna zes keer meer rood vlees geproduceerd dan we nodig hebben, tegenover een derde te weinig fruit. ‘En dat terwijl de vleesindustrie, zoals we inmiddels wel weten, de meest vervuilende van allemaal is.’
Het ecomodernistische argument voor verder intensiveren is dat er ruimte voor natuur ontstaat, doordat er minder grond nodig is voor dezelfde opbrengst. Maar dat werkt niet in de praktijk, zegt Tittonell. ‘Op het moment dat een stuk land twintig procent meer opbrengt, werk je verdere ontbossing in de hand: boeren op dat land is dan lucratiever geworden.’ In plaats van intensiveren en zo land besparen moeten we naar land delen: meerdere functies op hetzelfde stuk grond, natuur én landbouw.
Een opvatting die, zo merkt Tittonell, de afgelopen tien jaar meer voet aan de grond krijgt. ‘Het komt naar boven in internationale discussies, overheden gaan ermee aan de slag. Ik zie steeds vaker statements van ngo’s waarvan ik denk: heb ik dit niet geschreven? De ideeën worden eindelijk overgenomen.’ Het Planbureau voor de Leefomgeving publiceerde in de afgelopen weken meerdere rapporten waarin ze benadrukken dat het halveren van de ecologische voetafdruk, zoals Nederland zich ten doel heeft gesteld, om een ‘integrale benadering’ vraagt. De hoeveelheid landbouwgrond moet naar beneden, schrijven ze, maar de afname hoeft minder groot te zijn als ‘verschillende functies worden gecombineerd’.
Lees verder op de website van De Groene Amsterdammer.